Gepubliceerd op 06-12-2018

VADER

betekenis & definitie

VADER - m. (-s, -en), man die een of meer kinderen heeft of geteeld heeft: wie is uw vader ?; hij werd voor de tweede maal vader, voor de tweede maal werd hem een kind geboren;

— natuurlijke vader, die niet door het huwelijk met de moeder verbonden was;
— aangenomen vader, schoonvader, stiefvader;
— (fig.) daar helpt geen vader of moeder, al het bidden en klagen helpt daar niets;
— ook van dieren gezegd : de vader van dit renpaard is de hengst Achilles;
— ieder die in meerdere of mindere mate de plaats van vader vervult: de vader van een weeshuis, ziekenhuis, gasthuis, oudemannenhuis, de opzichter die de huiselijke aangelegenheden regelt;
— biechtvader; de Hemelsche Vader, onze lieve Heer, God; de Heilige Vader, de Paus;
— voorvaderen: zoo handelden onze vaderen; de gebruiken, de instellingen der vaderen in eere houden; tot de vaderen gaan, vergaderd, verzameld worden, sterven;
— stichter, uitvinder, grondlegger, voorganger: de vader van het blijspel; de vader onzer dichters; vader Cats; de vader des vaderlands, Prins Willem I;
— oorzaak ; arbeid is de vader des overvloeds; (bijb.) heeft de regen een vader ? VADERTJE, o. (-s), (ook) oud mannetje : hoe gaat het, vadertje ?