UITWEG - m. (-en), uitgang: recht van uitweg hebben;
— pad om te ontkomen: de mol heeft verscheidene uitwegen aan zijn nest;
— middel om weg te komen : het water moet een uitweg hebben;
— (fig.) middel tot ontkoming : dat was een uitweg;
— vlucht, redding; uitvlucht, uitkomst: hij weet altijd uitwegen. UITWEGJE, o. (-s).