Gepubliceerd op 02-12-2018

Trein

betekenis & definitie

Trein - m. (-en), stoet, sleep (van menschen), geleide : de vorst sleepte een trein bedienden mede;

— (mil.) alles wat een leger noodig heeft om de krijgsbehoeften te vervoeren ;
— eenige stukken geschut met al wat er toe behoort: een trein grof geschut;
— spoortrein, eene reeks wagens die door eene locomotief tegelijk worden voortgetrokken: de trein vertrekt, komt aan, stopt; met den trein reizen; in den trein zitten ; D-treinen, doorloopende treinen; S-treinen, sneltreinen ; B-treinen, boemeltreinen ; iedere locomotief met of zonder wagens, die over de lijn rijdt, is een trein. TREINTJE, o. (-s).