Het begrip tocht heeft 2 verschillende betekenissen:
1. tocht - tocht - m. (-en), trekking van den wind, zuig-wind : op den tocht zitten; in den tocht staan is gevaarlijk, men kan licht verkouden worden; raam en deur open, doe ze dicht, je staat op twee tochten;
— reis, het trekken (varen, loopen, rijden) van de eene plaats naar de andere : een tocht ondernemen; de tocht naar de Noordpool;
— het optrekken van krijgsvolk, marsch;
— onderneming; (fig.) een harden tocht doorstaan, veel lijden verduren;
— begeerte, verlangen: hartstocht; zijn tochten bedwingen. TOCHTJE, o. (-s).
2. tocht - tocht - v. (-en), tochtsloot: de tocht in een polder.