Het begrip straal heeft 2 verschillende betekenissen:
1. straal - straal - m. (stralen), (oudt.) pijl; (gew.) angel eener bij ; steek met den bijenangel : hij kreeg een straal op zijn kaak;
— uitschietend licht: de stralen der zon; stralen werpen, schieten; bliksemstraal; vuurstraal; warmtestraal: (nat.) invallende, teruggekaatste, rechte, gebroken stralen;
— (fig.) een straal van hoop, van vreugde, eene flikkering ; een straal der Goddelijke genade deelachtig worden;
— door eene nauwe opening heen gedreven stroom eener vloeistof ; een straal bloed spoot uit de wonde;
— een straal water, melk ;
— (gemeenz.) druipen als een straal, bij een examen met zeer lage cijfers afgewezen worden ;
— broes en verstuiver (van eene tuinspuit): (wisk.) afstand van het middelpunt eens cirkels tot aan zijn omtrek of van het middelpunt van een bal tot aan zijn oppervlak ;
— middelste deel in den hoef van een paard. STRAALTJE, o. (-s).
2. straal - straal - bw. wij zeilen straal in den wind, met den wind bijna recht tegen:
— (plat) hij is straal {bezopen), erg beschonken.