Het begrip steek heeft 2 verschillende betekenissen:
1. steek - STEEK - m. (steken), driekante hoed, inz. der geestelijken : een steek dragen; den steek verwisselen met het zwaard, van priester krijgsman worden ; (fig.) een steek, een dominee. STEEKJE, o. f-s).
2. steek - STEEK - m. (steken), het steken; stoot met de punt van eenig scherp werktuig en de daardoor veroorzaakte wonde: iem. een steek toebrengen met een mes, een dolk ; steken van bijen en muggen;
— veen aan den steek nemen, het aansnijden, vervenen;
— (geneesk.) pijnlijke aandoening: steek in de zijde, steek in de borst;
— (fig.) dat was mij een steek door het hart, dat griefde mij innig;
— een steek onder water, eene bedekte hatelijke zinspeling ; iem. steken onder water geven;
— dat was een steek op mij, eene grievende, beleedigende zinspeling op mij : hij voelde den steek;
— iem. in den steek laten, in de verlegenheid laten, inz. op het critieke oogenblik verlaten; (ook) iem. op zich laten wachten, links laten liggen;
— iets in den steek laten, er niet verder naar omzien;
— zijn werk in den steek laten, niet voortzetten, niet voltooien;
— (naaist.) doorhaling der naald met den draad: zij kan geen steek naaien, heelemaal niets; (fig.) er is geen steek van waar, van aan; ik geloof er geen steek van; ik zie, hoor geen steek, heelemaal niets ; hij heeft er geen steek aan gedaan;
— ruimte van den eenen steek tot den anderen : met groote, kleine steken naaien;
— dat goed houdt geen steek, het scheurt dadelijk af, als men het aan elkander naaien wil;
— (fig.) die redeneering houdt geen steek, gaat niet op, is niet aanneembaar;
— er zijn een paar steken losgegaan; (fig.) aan hem, haar is een steekje los, bij hem of haar valt nogal wat op het zedelijk gedrag aan te merken ;
— de bij het breien gemaakte lus op de naalden : eene kous met 60 steken opzetten; een steek laten vallen, van de naald laten glijden;
— (spr ) de beste breister kan wel eens een steek laten vallen, ook de knapste lieden kunnen zich wel eens vergissen, eene domheid begaan;
— steken oprapen, op de naald brengen ;
— een toer steken mazen, naast elkaar;
— eene rij steken, steken boven elkaar;
— (schoenm.) zekere lengte, gelijk die op hunne maat is afgebeeld : schoentjes van 7 steek;
— (kaart.) trek;
— (zeevv.) vereeniging van twee samengevlochten touwen; kabelend, door den ring van een ankeroog te steken ;
— pompslag ;
— palenstaketsel waardoor de zalmen, de steuren enz. gestuit en in de fuiken gedrongen worden;
— palen ter steek geheid, schuin, niet loodrecht. STEEKJE, o. (-s).