Het begrip sok heeft 2 verschillende betekenissen:
1. sok - SOK - v. (-ken), korte kous, gewoonlijk tot halverwegen de knie: sokken dragen;
— op sokken gaan, zacht en langzaam, treuzelig; een beer op sokken, wijl de behaarde voet geheel op den grond gezet wordt;
— de sokken hangen hem op de hielen, hij is slordig in hooge mate;
— (zeew.) eene sok varen, op de reis veel geld overgaren;
— (gemeenz.) er de. sokken inzetten, snel wegloopen; van de sokken vallen, in zwijm, in onmacht; iem. van de sokken slaan, tegen den grond slaan;
— buisvormige schroef moer, ter verbinding van twee ijzeren buizen die aan het einde eene schroefwinding hebben: ijzeren sokken. SOKJE, o. (-s).
2. sok - SOK - n.. (-ken), sukkel, treuzelaar: een paar oude sokken. SOKJE, o. ï-s).