Gepubliceerd op 24-02-2020

Zacht

betekenis & definitie

Het begrip zacht heeft 2 verschillende betekenissen:

1. zacht - ZACHT, bn. bw. (-er, -st), niet hard, week: zacht hout; een zacht bed, waarin men inzakt; zachte kussens; zacht leer, niet stug, buigzaam; zacht laken, wollig; zachte peren, sappig; zachte oliesteen, fijn van korrel; een zacht (gekookt) eitje, waarvan wel het wit, doch niet het door hard is; zachte spijzen, die gemakkelijk verteren;
— haast niet merkbaar: zacht spreken, zacht fluisteren;
— niet ruw, teeder: iem. zacht over het gezicht strijken; zacht aaien; iem. zacht behandelen, verplegen, wekken; een zachte blik der oogen; iem. zacht aanzien;
— mollig : eene zachte hand; een zacht velletje hebben; hare huid is zoo zacht als zij;
— wat de zinnen aangenaam aandoet: het zachte schijnsel der maan; zachte kleuren; een zacht rood; een zacht geluid; eene zachte stem hebben; dat is zachte wijn, in tegenst. met scherpe wijn;
— een zacht klimaat, niet ruw;
— zacht weer, niet guur of koud;
— een zachte winter, niet streng;
— zacht slapen, ongestoord, verkwikkend;
— een zachten dood hebben, niet pijnlijk, kalm; zacht sterven;
— niet hevig: een zachte regen; een zacht windje; zacht braden, koken;
— niet snel: zacht loopen, rijden;
— niet hartstochtelijk, teeder, kalm : zachte muziek; zachte gewaarwordingen, aandoeningen; een zacht gemoed; eene zachte uitdrukking der oogen;
— niet grof, niet barsch: met zachte woorden, eene zachte vermaning, een zacht verwijt;
— niet gestreng : zacht regeeren; eene zachte straf;
— op zijn zachtst genomen, gezegd, uitgedrukt, de zaak van de gunstigste zijde beschouwd;
— langzaam, niet sterk: zacht afdalende weg; eene zachte kromming in den weg;
— zachte overgangen. ZACHTHEID, v. het zachte, weekheid; zachte behandeling; (fig.) geduld : met zachtheid te werk gaan.

2. zacht - ZACHT, tw.; zacht! zacht wat! niet zoo hard; niet zoo schielijk, bedaard aan !.