SIGNAAL - o. (signalen), sein: men onderscheidt hoorbare en zichtbare, dag- en nachtsignalen ; waarschuwingsteeken ;
— leus, wachtwoord ;
—ARM, m. (-en), semaphoor ;
—-BLAD, o. (-en), gedeelte van een signaalarm;
—BORD, o. (-en), seinbord ;
—HOORN, m. (-s), seinhoorn.;
—MAST, m. (-en), mast waaraan signalen opgehangen worden.