SEIN - o. (-en), aangenomen teeken om iets op een grooten afstand kenbaar te maken, inz. als zee- en oorlogsterm gebruikelijk: de seinen af spreken, geven; seinen wisselen, beantwoorden; sein tot den aanval, tot den terugtocht geven; seinen met vlaggen, met baken, met den misthoren;
— (fig.) wenk, aanleiding: dat tumult was het sein tot den opstand. SEINTJE, o. (-s).