Gepubliceerd op 24-02-2020

Mast

betekenis & definitie

Het begrip mast heeft 5 verschillende betekenissen:

1. mast - MAST, m. (-en), houten staak op zeilschepen, bestemd om de zeilen op te houden en de werking van den wind op die zeilen aan het vaarfcing over te brengen; bij een gekluchten mast inz. het onderste stuk; ook dergelijke staak op stoomschepen, die niet meer dient om zeilen op te houden: de groote mast; de top van den mast; den mast strijken, neerhalen;
— (fig.) er kunnen geen twee groote masten op één schip zijn, er moet maar één persoon wezen die gebiedt;
— (fig ) hij zal den mast wel opkrijgen, zich wel helpen of weten te redden;
— (fig.) hij vaart, waar de qroote mast vaart, hij volgt waar zijn meerdere hem voorafgaat, hij doet wat zijn meester wil;
— • (fig.) hij maakt van zijn mast eene schoenpin, hij bederft iets goéds om eene beuzeling;
— lange paal, heipaal, steigerpaal;
— denneboom;
— (fig.) hooge masten (boomen) vangen veel wind, aanzienlijke personen staan het meest aan haat en laster bloot.

2. mast - MAST, in de uitdr. hij zit voor de mast, hij kan de spijs, die hij op zijn bord genomen heeft, niet op.

3. mast - MAST, m. varkensvoer, inz. eikels en beuken.

4. mast - MAST, m. (uit masse, Fr. la masse), (Zuidn.) som die van de soldij der soldaten ingehouden wordt tot betaling van kleeding, schoeisel enz.

5. mast - MAST, m. (-en), (Zuidn.) den, denneboom.