LEUS, v. LEUZE, v. (leuzen), (mil.) wachtwoord, parool;
— ken-, zinspreuk (van een geslacht); devies (in een wapen);
— kenteeken (ter aanduiding van de staatspartij, waartoe men behoort):
— iets dat alle dagen te pas komt: geld is de leus, zonder geld vermag men niets;
— (fig.) iets voor de leus doen, voor den schijn.