Schenkel - SCHINKEL, m. (-s), (ontl.) dij, deel van het been boven de knie tot aan de heup, zoowel bij menschen als groote dieren ; een man met grove schenkels, dik en grof;
— stuk vleesch van de dij van een rund; (zeew.), zie SCHINKEL. SCHENKELTJE, o. (-s).