Gepubliceerd op 29-11-2018

Schaduw

betekenis & definitie

Schaduw - (-en), ook SCHADUWE, v. (-n), en SCHAAUW, de donkere plek die ontstaat, wanneer een ondoorzichtig lichaam lichtstralen opvangt en belet in hun loop voort te gaan; het gebrek aan licht achter een ondoorzichtig lichaam; het daardoor ontstane beeld: de schaduw van een toren; in de schaduw staan;

— (flg.) hij kan in zijne schaduw niet staan, hij komt hem op verre na niet nabij, is verreweg zijn mindere;
— iets in de schaduw zetten, stellen, zoo dat het niet sterk verlicht is, (ook flg.) maken dat er de aandacht niet op valt;
— (flg.) geen licht (zon) zonder schaduw, alles heeft zijn voor en tegen;
— de zon maakt lange schaduwen, het is laat op den dag;
— de schaduwen worden langer, het wordt later op den middag;
— duisternis : de schaduwen des doods; de schaduw van het graf, van den nacht;
— in betrekking tot het opvangen der verwarmende of verhittende zonnestralen en de daaraan verbonden koelte, frischheid: in de schaduw zitten; de boomen geven nog niet veel schaduw;
— beschutting, bescherming : (bijb.) verberg mij onder de schaduw uwer vleugelen, neem mij in uwe hoede;
— de nijverheid bloeit in de schaduw van den vrede; onder de schaduw van uw naam;
—schaduwbeeld, schim : hij is bang voor zijne eigen schaduw;
— hij volgt hem als zijne schaduw, is altijd in zijne onmiddellijke nabijheid;
— naar eene schaduw grijpen, naar iets wat niet bestaat;
—eene schaduw omhelzen, eene hersenschim najagen;
— zinnebeeld: de oude plechtigheden waren slechts schaduwen;
— voorbijgaand verschijnsel: om leven gaat als eene schaduw voorbij, zonder eenig spoor achter te laten;
— een zwak beeld : wat is hij vermagerd en afgevallen, hij is de schaduw van vroeger niet;
— geen schijn of schaduw was er van te bekennen, heelemaal niets;
— er blijft mij geene schaduw van hoop over, in ’t geheel geen hoop;
— (schild.) donkere kleur die men in eene teekening of schilderij gebruikt om de verlichte voorwerpen moer op den voorgrond te plaatsen, diepsel: die schilder weet licht en schaduw goed aan te brengen; de schaduw op eene teekening aangeven; donkere, diepe, lichte schaduwen;
— (fig.) dat werpt eene donkere schaduw op zijn anders zoo flink karakter, donkere vlak. SCHADUWTJE, o. (-s).