BELET, o. verhindering; beletsel: doe ik u geen belet ? kom ik niet ongelegen ?;
— belet krijgen, niet ontvangen kunnen worden;
— belet hebben, bezoek hebben;
— belet laten vragen, vragen of men kan ontvangen worden;
— belet geven, zeggen, dat men nu geen bezoek kan afwachten.