Gepubliceerd op 29-11-2018

Schaamte

betekenis & definitie

Schaamte - v. het gevoel dat iem. ondervindt, als hij in tegenwoordigheid van anderen aan zijne eigen fouten denkt: schaamte hebben, gevoelen;

— valsche schaamte, verkeerd geplaatste hoogmoed om een misslag te bekennen;
— onaangenaam gevoel dat men ondervindt als men dingen in het openbaar hoort, ziet of doet, die strijdig zijn met de eerbaarheid, de eerlijkheid of de zedigheid: van schaamte blozen; maagdelijke schaamte; alle schaamte afgelegd, uitgeschud, verloren hebben;
— (spr.) bij gebrek aan brood, is de schaamte dood, uit nood doet men veel, dat men liever naliet:
— (spr.) de kaars uit, schaamte uit;
— lichaamsdeelen die men volgens zede en eerbaarheid bedekt houdt, inz. geslachtsdeelen; (ontl). het benedenste deel van den smeerbuik;
— (spr.) zij kon uit armoede hare schaamte niet bedekken, zij had niet eens behoorlijke kleeding.

< >