RUÏNE (Fr .) v. (-s, -n), overblijfsel van een verwoest of door den ouderdom vervallen gebouw:
de ruïne van Brederode; (fig.) hij was eene ruïne geworden, zijn vroegere kracht en gezondheid waren verdwenen;
— ondergang, verderf, verwoesting, verlies van vermogen of fortuin. RUlNEEREN (ruïneerde, heeft geruïneerd), te gronde richten, tot armoede brengen, in het verderf storten : hij zal zich nog ruïneeren.