Gepubliceerd op 29-11-2018

Ruig

betekenis & definitie

Ruig - bn. bw. (-er, -st), bedekt of bezet met haar, wol, vederen enz.; harig, borstelig: Ezau was ruig over het geheele lichaam ; een ruige baard, ruw, borstelig;

— ruw, ongelijk; hard op het gevoel: ruige bladeren',
— (fig.) onbeschaafd, onwellevend, lomp; een ruige apostel, een lompe vlegel; ruig en onbeschoren zag hij er uit;
— het vriest ruig, het rijpt een weinig.

< >