Gepubliceerd op 29-11-2018

Ruw

betekenis & definitie

Ruw - ook ROUW, bn. bw. (-er, -st), hobbelig, oneffen : een ruwe weg ;

niet glad : eene ruwe huid ; koeien hebben eene ruwe tong ;
ongelijk : ruwe steenen, ruw metselwerk ;
— ongeschaafd; eene ruwe plank ;
— onbewerkt : de ruwe voortbrengselen van den bodem ;
— ruwe metalen, zooals zij uit den smeltoven komen ;
— ruwe suiker, niet geraffineerd ;
— ruw zout, ongezuiverd ;
— ruw hout, onbehakt ;
— ruwe zijde, niet ontgomd ;
— ruw lijnwaad, garen, ongebleekt :
— ruw laken, ongevold;
— ruw voer, ontoebereid;
— ruw gewicht. het bruto gewicht;-
—(van het weer) onaangenaam, wild, onstuimig: een ruwe wind; een ruw klimaat ;
— onbeschaafd, ongemanierd : ruwe taal, ruwe manieren : ruw antwoorden ; met ruwe stem iets vragen ; ruwe kerels ;
— een stuk marmer in het ruwe bewerken, er eenigermate den vereischten vorm aan geven.