ruig
1) (1935) (inf.) homoseksueel. Vaak in vergelijkingen zoals: zo ruig als een bos uien, als een deurmat, een kokosmat, een paard, een pleeborstel enz. Zie ook: ruigpoot*. • Van den meester, die in zijn plaats komt, zeggen ze allemaal dat ie ruig is. Op jongens met zoo'n zachte huid als jij moet ie dol zijn. (Jef Last: Een huis zonder vensters....