Wat is de betekenis van Ruig?

2024-04-25
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

ruig

1) (1935) (inf.) homoseksueel. Vaak in vergelijkingen zoals: zo ruig als een bos uien, als een deurmat, een kokosmat, een paard, een pleeborstel enz. Zie ook: ruigpoot*. • Van den meester, die in zijn plaats komt, zeggen ze allemaal dat ie ruig is. Op jongens met zoo'n zachte huid als jij moet ie dol zijn. (Jef Last: Een huis zonder vensters....

2024-04-25
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

ruig

ruig - bijvoeglijk naamwoord 1. onbeheerst en ruw ♢ het was een ruig feest 2. met een oppervlak van stijve, borstelige haren ♢ wij vegen onze voeten op een ruige mat Bijvoeglijk naamwoord: ruig...

2024-04-25
Woordenboek van populaire uitdrukkingen

Marc de Coster (1998)

Ruig

1 - als een deurmat/kokosmat/paard/pleeborstel, op en top homoseksueel. Ring verwijst naar de behaarde kant van de hand, die de rugzijde van de partner aanduidt, de verkeerde kant. Vandaar scheldwoorden als ruigjoeker, ruigpoot en ruigridder. Van homoseksuelen wordt ook verondersteld dat ze nogal ruig, wild met hun partner omgaan. Het Franse argot...

2024-04-25
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Ruig

adj. & adv., rûch.

2024-04-25
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-25
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Ruig

I. bn. bw. (-er, -st), 1. bedekt of bezet met haar, wol, veren enz., harig, bep. met dichte of stijve haren, borstelig: Ezau was ruig over het gehele lichaam; ruige wangen, met baardgroei; een ruige baard, ruw, borstelig; — van vogelpoten: met veren begroeid; — van planten: harig of stekelig, vaak in soortnamen: ruige h...

2024-04-25
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

ruig

bn., bw. (harig; inz. borstelig, met stijve haren begroeid; stekelig, ruw; begroeid met wild gewas; v. stoffen: grof, ruw; ook: wild, woest).

2024-04-25
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

ruig

(ruich) bn. en bw. (-er, -st) [~ ruw] 1. met stijve, borstelige haren bezet : een -e kin; Ezau was -. Syn. ruw. 2. harig, borstelig, stekelig, ruw: -e aren, bladeren. 3. met wild gewas begroeid : een -e hoogvlakte. 4. grof, ruw : -e stoffen; iets schaven. 5.bedekt met rijp : de bomen zijn -; het vriest -, zo dat alles met rijp bedekt is. 6. on...

Wil je toegang tot alle 14 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-25
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Ruig

bn. en bw. (-er, -st), 1. begroeid met dichte of stijve haren, borstelig: ruige wangen, met baardgroei; een ruige baard, ruw, borstelig; van vogelpoten: met veren begroeid; van planten: harig of stekelig, vaak in soortnamen; 2. met riet, biezen enz. begroeid: het ruige kantje van de sloot; met wild door elkaar groeiende planten: de ruige hoek; rui...