Roepen - (riep, heeft geroepen), schreeuwen, zich mot eene luide stem laten hooren : ik hoor roepen ; wie roept daar ? ;
— om hulp roepen, hulp inroepen;
— dat roept om wraak, dat moest gewroken worden;
— de nachtwacht heeft tien geroepen, met luider stemme verkondigd, dat het 10 uur is ;
— zich heesch roepen, zóó luid roepen, dat men heesch wordt;
— iem, wakker roepen, zóó roepen, dat hij er wakker van wordt;
— moord, brand roepen, om hulp schreeuwen bij gevaar van moord, brand;
— moord en brand roepen, als er dieven zijn, (ook) geweldig schreeuwen ;
— volk roepen, als men in een winkel b. v. wil laten hooren, dat men er is;
—ieder roept er over, dat het zoo mooi, zoo gemeen is, ieder spreekt er in dien zin over ;
— door stemverheffing iemand op eenigen afstand iets kenbaar maken, toeroepen: ik riep hem, links te houden ; roep mij maar, als gij klaar rijt, dan begin ik ;
— tot God roepen, om iets bidden ;
— de Mohammedanen worden 5-maal daags tot het gebed geroepen, hun toegeroepen dat het tijd is te bidden ;
— in ‘t geweer roepen (de wacht bv.), hun toeroepen dat zij buiten in ’t geweer moeten komen ; ten strijde roepen ; iets te koop roepen ;
— roep mij om 7 uur, waarschuw mij dat het 7 uur is; (ook) maak mij dan wakker, wek mij dan;
— iem. toeroepen naderbij te komen, te verschijnen ; roep hem even hier ; ik word geroepen en moet dus weg ;
— zijn hond roepen, diens naam luid uitroepen, ten teeken dat hij komen moet ;
— (kaartsp.) een aas roepen, vragen;
— iem. te hulp roepen, diens bijstand inroepen een dokter roepen, bij zich laten komen ;
— de politie roepen, de hulp er van inroepen ;
— pas op , of ik roep mijn grooten broer, om mij te helpen ;
— gij komt als geroepen, zeer gewenscht, op t juiste oogenblik;
— iem. voor den rechter roepen, hom dagvaarden;
— God heeft hem tot zich geroepen, hij is gestorven ;
— (bijb.) vélen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren, velen meenen dat zij tot iets hoogers bestemd zijn, doch dit is maar met weinigen het geval;
— iem. ter zijde roepen, om hem alleen te spreken ;
— de voorzitter heeft den spreker tot de orde geroepen, hem te verstaan gegeven, dat hij zich niet aan de orde hield (van het onderwerp afdwaalde, niet in gepaste termen sprak enz.);
— mijne bezigheden roepen mij, ik moet weg, aan ’t werk;
— mijn plicht roept mij, ik houd het voor mijn plicht;
— ik wil u even te binnen roepen, doen herinneren.