Gepubliceerd op 29-11-2018

Ridder

betekenis & definitie

Ridder - m. (-s), elke vrijgeborene in de middeleeuwen, die verplicht was den aan zijn leenheer verschuldigden krijgsdienst in persoon te paard en op eigen kosten te volbrengen ;

— de waardigheid van ridder moest echter door dapperheid en onbesproken levenswandel verdiend worden en is nooit erfelijk geweest;
— een dolende ridder, een ridder die avonturen ging zoeken ;
— een ridder van de droevige figuur, iem. die er ellendig uitziet of zich belachelijk maakt;
— iem. die van een vorst een eereteeken heeft ontvangen en dit mag dragen: ridder van den Nederlandschen Leeuw, van de Eikenkroon ;
— tot ridder slaan, in de ridderschap opnemen ;
— kruisridder, ridder die deelnam aan een kruistocht;
—(scherts.) ridder te voet worden, in verval geraken ; het is een ridder van de él, een kleermaker;
— eigenaar van een adellijk goed, welks vorige bezitters te paard in den krijg trokken;
— (nat. hist.) ridderkapel; ridderforel. RIDDERTJE, o. (-s). .