Pret - v. vreugde, vermaak; pret hebben; pret maken;
— (fig.) de pret alleen hebben, er genoegen in vinden, een anders stemming te bederven;
— uit was de pret, daarmee was het gedaan;
— iets voor de pret doen, voor de grap, de aardigheid. PRETJE, o. (-s), een pretje hebben, eene grap, (ook) een klein feestje.