Gepubliceerd op 24-02-2020

Genoegen

betekenis & definitie

GENOEGEN, o. voldoening, bevrediging: ten genoegen of naar genoegen (van iemand), op zoodanige wijze dat hij voldaan, tevreden is: het is tot ‘t agemeen genoegen afgeloopen tot ieders tevredenheid;

— genoegen met (of in) iets nemen, er zich mede tevredenstellen;
— dat wat genoegzaam is, voldoende hoeveelheid (van iets, vooral spijs of drank): zijn genoegen eten of drinken, zooveel als men lust;
— ik heb vanmiddag mijn genoegen niet gehad, ik ben nog niet verzadigd;

— , (-s), welgevallen, aangenaam gevoel, genot: ik had er mij zooveel genoegen van voorgesteld; een blos, een glans van genoegen lag op zijn gelaat;
— iemand (een) genoegen doen, (eene) pleizier;
— de genoegens der jeugd, de genoegens eener groote stad, de genietingen;
— ik zag het met genoegen, met vreugde;
— met genoegen, (als beleefdheidsformule) met pleizier, gaarne:
— ik heb het genoegen u mede te deelen, dat.. ., (in brieven) het is mij aangenaam;
— tot genoegen (n.l. tot het genoegen u uwer te zien), beleefdheidsformule bij het afscheidnemen. GENOEGENTJE, o. (-s).