Gepubliceerd op 22-11-2018

Plooi

betekenis & definitie

Plooi v. (-en), vouw : de plooien van het goed; iets in de oude plooien vouwen;

daar is eene valsche plooi in het tafellaken, eene die er niet in hoort;
— die moet valt juist in de plooi, dus niet in het oog;
— de plooien van een rok, eene muts; de plooien van eene kies; (ontl.) de plooien (of windingen) der hersenen;
— (fig.) dot is eene leelijke plooi in zijn karakter, een leelijke trek;
— eene goede plooi aan iets geven, eene goede wending:
— de plooien van het voorhoofd, de rimpels;
— zijn gezicht in de plooi zetten, ernstig zien;
— hij raakt nooit uit de plooi verliest nooit zijn ernst, zijne waardigheid;
— zij weet haar mondje o, zoo aardig in de plooi te zetten, zoo lief, zoo aardig weet zij zich voor te doen (veel beter dan zij inderdaad is);
— de plooien van ’t menschelijk hart, de geheimste schuilhoeken. PLOOITJE, o. (-s), kleine vouw; rimpeltje; er was geen plooitje in zijn gelaat te zien, hij zag er zeer ernstig uit.