Overwinnen - (won over, heeft overgewonnen), meer winnen dan verteren, van de winst overhouden: hij heeft wél ƒ1000 overgewonnen;
— (fig.) telen, voortbrengen: ik héb een kind overgewonnen, (oorspr. van bastaards, later algemeen gebezigd);
—, (overwon, heeft overwonnen), de zege behalen, meester blijven (in een strijd enz.): de Boeren hébben niet overwonnen; iem. in een wedstrijd overwinnen;
— beheersehen: zijne hartstochten overwinnen;
— te boven komen : moeilijkheden, bezwaren overwinnen;
— (gemeenz.) dat hébben wij overwonnen, dat zijn wij, na strijd en moeite, te boven gekomen;
—onderdrukken: den slaap overwinnen. OVERWINNING, v. het overwinnen, triumf; het overwonnene.