Overlooper (1) - Overlooper m. (-s), buis voor het afvoeren van overloopend of overtollig water, iem., die zijn vaandel verlaat en tot den vijand overgaat, deserteur;
— een jong varken, dat over het jaar oud is;
— eene groote luis, die van een ander overgekomen is;
— (gew.) koe die het eerste jaar dat zij dragen kan, niet gekalfd heeft.