Ossenoog o. (-en), oog van een os; glasknoop, zie aldaar;
— (plantk.) veldkamille (anthemis arvensis); groote ganzenbloem, koebloem (chrysanthemum leucanthemum);
— (nat. hist.) grootoogige brasem: naam van een visch in de Middellandsche Zee; naam van zekeren weinig bekenden Afrikaanschen vogel;
— (zeew.) lichte plek aan het zwerk, die aanduidt, dat de wind van dien kant zal komen;
— (delfstofk.) opaalkleurig veldspaat;
— (bouwk.) rond of ovaal dakraam.