Gepubliceerd op 02-09-2018

Ganzenbloem

betekenis & definitie

GANZENBLOEM, v. (-en), (plantk.) benaming van een plantengeslacht (chrysanthemum), ten onzent in vijf soorten in ’t wild voorkomende, tot de familie der samengesteldbloemigen behoorende; naar men wil aldus geheeten, omdat zij juist in den zomertijd op de weilanden begint te bloeien, als de jonge ganzen daarop gedreven worden;

— gele ganzenbloem (chrysanthemum segetum) naar hare gele straal- en schijfbloemen aldus genoemd, ook gele vokelaar, pandbloem, wilde goudsbloem of stroobloem geheeten;
— reukelooze ganzenbloem, andere naam voor de reukelooze kamille (chr. inodorum) die langs slooten, akkers, dijken, enz. voorkomt;
— witte ganzenbloem (chr. leucanthemum), margriet, wegens hare witte straalbloemen aldus genoemd, ook groote madelief of wambuisknoopen geheeten.