Openslaan (sloeg open, heeft en is opengeslagen), met een slag openen, iets opendoen door er op of tegen te slaan : het deksel van eene kist openslaan;
— openen : een boek openslaan;
— een bed openslaan, de dekens er van omslaan, zoodat men er in kan gaan liggen;
— plotseling en met geweld opengaan : door den wind sloegen de deuren open;
— opengaan : het boek slaat gemakkelijk open, valt gemakkelijk open.