omslaan
(1885) (Barg.) bekennen; verraden. Vgl. op breken* staan; doorkleumen*; doorkleunen*; doorkotsen*; doorslaan*; doortimmeren*; gibbelen*; kotsen*; leeglopen*; sliegemen*; spuwen*; zingen*. • Omslaan, verklappen , verraden. (Onze Volkstaal. Deel 3. 1885. Alphabetische Woordenlijst van het Bargoensch) • (Köster Henke: De boeventaal. 19...