Openlaten (liet open, heeft opengelaten), niet sluiten : eene deur openlaten;
— laten bestaan: de gelegenheid openlaten;
— niet bezetten, niet invullen : een regel, den datum openlaten;
— de eerste bladzijde openlaten, er niet op schrijven, drukken;
— niet vervullen: een ambt openlaten.