(ontwende, heeft en is ontwend), de gewendheid aan iets doen verliezen : eene hebbelijkheid waaraan men zich heeft ontwend, (ook) eene hebbelijkheid, die men zich heeft ontwend;
— eene gewoonte afleggen, afleeren : de qemeene man is te kort in het kunstmatig lezen geoefend, om het natuurlijk spreken te ontwennen. ONTWENNING, v. het ontwennen.