(onteerde, heeft onteerd), van zijn eer beroven, te schande maken: de mens onterende gevoelens; hij kon de oorlog opgeven zonder zich te onteren; de onterende beschuldiging van als lafaards de strijd te hebben ontweken;
— een onterende straf, een straf waarmee het verlies van zekere burgerlijke rechten verbonden is;
— (in toepassing op een vrouw) schenden; zij is door hem onteerd. ONTERING, v. (-en), het onteren.