Wat is de betekenis van schenden?

2024-04-26
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

schenden

schenden - onregelmatig werkwoord uitspraak: schen-den 1. kapot maken ♢ zij hebben de graven op het kerkhof geschonden 2. (een beetje) kapot maken ♢ zijn goede naam is geschonden Onre...

2024-04-26
Vloeken lexicon

Prof. dr. P.G.J. van Sterkenburg (1997)

schenden

In de Middelnederlandse Beatrijs komt reeds voor de zelfverwensing soe moet mi God seinden. In de 17de eeuw noteren wij ook 500 moght my de pocken schenden. Als schenden een persoon of lichaamsdeel tot object heeft, betekent het ‘toetakelen, kwetsen, beledigen, kwaad doen’, en ook ‘verderven, ten gronde...

2024-04-26
Erotisch woordenboek

Hans Heestermans (1977)

schenden

schenden - (een vrouw) verkrachten, onteren. Dat wie een dochter schende, En tegen haren danck de jonge maegt bekende, sou vallen door het swaert, CATS 2, 82a [1635]. Verkracht en schentse, boet u lust, s. v. RUSTING, Werken 1, 64 [1712].

2024-04-26
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Schenden

v., skeine, skânsearje, to nei komme, oantaeste, (to)knoeije.

2024-04-26
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-26
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Schenden

(schond, heeft geschonden), 1. schade berokkenen aan, toetakelen, kwetsen: de geschonden lichamen der gevangenen; een boom schenden, van bladeren, schors en loof beroven ; — hij is van de pokken geschonden, hij is pokdalig; — (spr.) wie zijn neus schendt, schendt zijn aangezicht, wie kwaad spreekt van zijn b...

2024-04-26
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

schenden

schond, h. geschonden (1 v. e. persoon of lichaamsdeel: kwetsen, misvormen; 2 vero., Z.-N. beschadigen, bederven; 3 inbreuk maken, zich niet houden aan; 4 v. e. belofte: onrechtmatig niet nakomen; 5 v. lems. eer of goede naam: afbreuk doen; 6 ontwijden, ontheiligen): 1. van de pokken geschonden; zie neus; 2. de stukken van dat porselein zijn gescho...

2024-04-26
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

schenden

(’schendən) (schond, heeft geschonden) [schande] 1. misvormen, toetakelen: van de pokken geschonden. ➝ neus. 2. verkrachten: een vrouw -. 3. beschadigen: de meeste stukken van dat servies zijn geschonden. 4. zich er niet aan houden: een wetsbepaling -; de neutraliteit (van een land) -; de -de of schennende hand aan iets slaan. 5. niet nak...

Wil je toegang tot alle 15 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-26
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Schenden

(schond, heeft geschonden), 1. schade berokkenen aan toetakelen, kwetsen: hij is door de pokken geschonden, hij is pokdalig; (spr.) wie zijn neus schendt, schendt zijn aangezicht; wie kwaad van zijn bloedverwanten spreekt, onteert zichzelf; 2. onteren; 3. afbreuk doen aan de gaafheid of compleetheid van een zaak: een geschonden exemplaar; belaste...