schenden
schenden - onregelmatig werkwoord uitspraak: schen-den 1. kapot maken ♢ zij hebben de graven op het kerkhof geschonden 2. (een beetje) kapot maken ♢ zijn goede naam is geschonden Onre...
Muiswerk Educatief (2017)
schenden - onregelmatig werkwoord uitspraak: schen-den 1. kapot maken ♢ zij hebben de graven op het kerkhof geschonden 2. (een beetje) kapot maken ♢ zijn goede naam is geschonden Onre...
Prof. dr. P.G.J. van Sterkenburg (1997)
In de Middelnederlandse Beatrijs komt reeds voor de zelfverwensing soe moet mi God seinden. In de 17de eeuw noteren wij ook 500 moght my de pocken schenden. Als schenden een persoon of lichaamsdeel tot object heeft, betekent het ‘toetakelen, kwetsen, beledigen, kwaad doen’, en ook ‘verderven, ten gronde...
Hans Heestermans (1977)
schenden - (een vrouw) verkrachten, onteren. Dat wie een dochter schende, En tegen haren danck de jonge maegt bekende, sou vallen door het swaert, CATS 2, 82a [1635]. Verkracht en schentse, boet u lust, s. v. RUSTING, Werken 1, 64 [1712].
Van Dale Uitgevers (1950)
(schond, heeft geschonden), 1. schade berokkenen aan, toetakelen, kwetsen: de geschonden lichamen der gevangenen; een boom schenden, van bladeren, schors en loof beroven ; — hij is van de pokken geschonden, hij is pokdalig; — (spr.) wie zijn neus schendt, schendt zijn aangezicht, wie kwaad spreekt van zijn b...
M. J. Koenen's (1937)
schond, h. geschonden (1 v. e. persoon of lichaamsdeel: kwetsen, misvormen; 2 vero., Z.-N. beschadigen, bederven; 3 inbreuk maken, zich niet houden aan; 4 v. e. belofte: onrechtmatig niet nakomen; 5 v. lems. eer of goede naam: afbreuk doen; 6 ontwijden, ontheiligen): 1. van de pokken geschonden; zie neus; 2. de stukken van dat porselein zijn gescho...
Jozef Verschueren (1930)
(’schendən) (schond, heeft geschonden) [schande] 1. misvormen, toetakelen: van de pokken geschonden. ➝ neus. 2. verkrachten: een vrouw -. 3. beschadigen: de meeste stukken van dat servies zijn geschonden. 4. zich er niet aan houden: een wetsbepaling -; de neutraliteit (van een land) -; de -de of schennende hand aan iets slaan. 5. niet nak...
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
(schond, heeft geschonden), 1. schade berokkenen aan toetakelen, kwetsen: hij is door de pokken geschonden, hij is pokdalig; (spr.) wie zijn neus schendt, schendt zijn aangezicht; wie kwaad van zijn bloedverwanten spreekt, onteert zichzelf; 2. onteren; 3. afbreuk doen aan de gaafheid of compleetheid van een zaak: een geschonden exemplaar; belaste...
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: