Ongeduldig bn. bw. niet lijdzaam, niet geduldig : gij zoudt ongeduldig, grommig en werkeloos den dood afwachten; niet in staat langer te wachten: hij begon ongeduldig te worden en wilde heengaan;
— bw. op eene wijze die van ongeduld blijk geeft: hij haalde ongeduldig de schouders op.