Onedel bn. bw. niet adellijk; (fig.) gemeen, slecht, niet grootmoedig: dat hij met onedele bedoelingen haar van liefde zou spreken; geen enkel woord van onedelen triomf ontsnapte hem;
— onedele metalen, die door de zuurstof der lucht worden aangetast en dus roesten, als ijzer, koper, tin enz. ONEDELHEID, v.