bn. bw. geen band duldende, bandeloos, wild : (bijb.) want Israël is onbandig als eene onbandige koe; het onbandige gemeen; hij werd gezweept door de onbandigste hartstochten; onhandig uitspatten.
ONBANDIGHEID, v. bandeloosheid; (mv. ...heden), losbandige handeling.