bn. (van gemoedsuitingen) ongetemperd; (van hartstochten) niet beperkt door eenig gevoel van eer, schaamte, bedachtzaamheid;
— zich niet aan behoorlijke tucht onderwerpende, wild, onordelijk een bandelooze troep; het bandelooze gemeen;
— (van eene koe) geen banden meer hebbende. BANDELOOSHEID, v.