Gepubliceerd op 13-09-2018

Koe

betekenis & definitie

v. (koeien), vrouwelijk rund, een zoogdier tot de orde der tweehoevigen of herkauwers behoorende: eene koe melken; de koe loeit, heeft gekalfd: jonge koe, vaars, koekalf;

— (spr.) de koe bij de harens hebben, de grootste moeilijkheden te boven zijn:
— de koe bij de horens vatten, eene zaak flink aanpakken;
— oude (verdronken, doode) koeien uit de sloot halen, halfvergeten zaken weer oprakelen, meestal in ongunstigen zin;
— hij heeft zijne koetjes (of schaapjes) op het droge, hij heeft genoeg verdiend, om rustig er van te kunnen leven;
— koeien met gouden horens beloven, gouden bergen beloven;
—de ijzeren koe, som gelds die een predikant bij zijn aanstelling ontvangt, en bij zijn aftreden weer afgeven moet, afwisselend van 100 tot 150 gulden;
— men noemt geen koe bont, of er is een vlekje aan, voor een slecht gerucht is altijd wel eenige grond;
— men weet nooit, hoe eene koe een haas vangt, hoe het onmogelijke nog mogelijk wordt;
— ik ben zoo lustig (luchtig) als een vogeltje, dat koe heet, ik ben zeer lui, loom;
— veel koeien, veel moeien goed of bezit baart zorg;
— van iets zooveel verstand hebben als eene koe van saffraan eten, er niets van weten of kennen;
— (Zuidn.) die geen koeien heeft, moet geen gras huren, die het voordeel van iets niet geniet, moet er ook niet het nadeel van hebben;
— de koe vergeet graag, dat ze kalf is geweest, men vergeet graag dat men jong is geweest;
— daar is meer dan ééne koe die Blaar (of Bles) heet, daar zijn meer menschen die een zelfden naam dragen;
— op dien tijd zou eene koe kalven, in scherts gezegd van iets, dat zeer traag vooruitgaat;
— de beste koeien worden op stal gezocht, wie wil trouwen moet een meisje ten huize zoeken, niet op straat of in de herberg;
— (w .g.) op de koe rijden, meer verteren dan zijn vermogen toelaat;
— (w. g.) op de koe staan, bijna verloren zijn, bij het spel;
— het scheelt geen koe, niet zoo heel veel;
— zoo dom als eene koe, zeer dom;
— (fig.) dom mensch;
— wijfjeswalvisch. KOETJE, o. (-s), kleine koe: (spr.) over koetjes en kalf jes praten, over allerlei onbeduidende zaken.