Gepubliceerd op 01-11-2018

Onafhankelijk

betekenis & definitie

ook ONAFHANKLIJK, bn. bw. (-er, -st), van niemand afhankelijk, aan niemand ondergeschikt of onderworpen, in doen en laten door niemand beperkt, vrij, inz. met betrekking tot den maatschappelijken toestand, waarin men zich bevindt: wij zijn geboren om vrij en onafhankelijk te zijn !;

— onafhankelijk leven, zoodanig leven dat men van niemand behoeft af te hangen, een voldoend inkomen of een genoegzaam vermogen bezitten;
— (van volken, staten, enz.) aan geen vreemden heerscher onderworpen, een eigen bestaan hebbende, zelfstadig, vrij : de Balkanvolken maken zich onafhankelijk; een onafhankelijk bestaan hebben, bezitten, zich verschaffen enz., zooveel bezitten of verdienen, dat men niet van anderen behoeft af te hangen;
— onafhankelijk van, niet van iem. afhankelijk, niet aan hem ondergeschikt of onderworpen, in doen en laten niet door hem beperkt; niet in iemands macht of te zijner beschikking staande : het grieft mij zeer, dat hij het slachtoffer is van omstandigheden, welke van hem onafhankelijk waren;
— niet door iets bepaald of geregeld wordende : ons gedrag zal geheel en al onafhankelijk zijn van de omstandigheden;
— onafhankelijk van, elliptische uitdrukking met de waarde van een voorzetsel, onafhankelijk zijnde, zoodat het onafhankelijk is (van iets): onafhankelijk van alle verdere bezwaren, moet ik u zeggen, dat ik het plan te duur vind;
— bw. van wijze/op eene wijze die van onafhankelijkheid getuigt, vrij, zelfstandig : hij heeft in die zaak geheel onafhankelijk gehandeld.

< >