Onaangesproken bn. (van pers.) niet aangesproken; (Zuidn.) iem. onaangesproken laten, het woord niet tot hem richten, zich niet met hem bemoeien;
— (fig.) (van zaken, die tot dusverre bewaard bleven, inz. van geld of van levensmiddelen en andere waren) niet gebruiken, niets afnemen; iets onaangesproken laten.