(speelde om, heeft omgespeeld), spelend rondloopen; laat de kinderen nog maar wat in den tuin omspelen;
— (w. g.) spelend met iets omgaan: het lieve meisje kent geen grooter genot dan met de kinderen om te spelen;
— (w. g.) zonder orde of plan, zonder kennis of vaardigheid en zonder zich aan harmonie te storen op een muziekinstrument spelen : hebt ge nu nog niet lang genoeg op die rammelkast omgespeeld ?; (fig.) zich vlug en luchtig heen en weder bewegen: terwijl de zonnestralen door de toppen der boomen omspeelden; bekoorlijk was, zij, wanneer een vriendelijk lachje op haren mond omspeelde;
— (bilj.) een bal, eene carambole omspelen, zoo spelen dat de bal, waarmee men stoot, na één anderen bal te hebben geraakt om het biljart heenloopt, d. w. z. nog drie of vier banden raakt, alvorens te caramboleeren;
— (omspeelde, heeft omspeeld), (dicht.) spelend omgeven, zich vlug en dartelend om iets heen bewegen : prachtige blonde lokken omspeelden hals en boezem; een lachje omspeelde zijn mond.