Werkwoorden vervoegen
omspelen (spelend rondlopen; een biljartbal rondspelen)
Tegenwoordige tijd omspelen
Ik speel om
Jij speelt om
speel jij om?
U speelt om
Hij/Zij/Het speelt om
Wij spelen om
Jullie spelen om
Zij spelen om
Verleden tijd van omspelen
Ik speelde om
Jij/U speelde om
Hij/Zij/Het speelde om
Wij speelden om
Jullie speelden om
Zij speelden om
Voltooid deelwoord van omspelen
omgespeeld
Tegenwoordig deelwoord van omspelen
omspelend
omspelen (spelend omgeven; passeren (sport))
Tegenwoordige tijd omspelen
Ik omspeel
Jij omspeelt
omspeel jij?
U omspeelt
Hij/Zij/Het omspeelt
Wij omspelen
Jullie omspelen
Zij omspelen
Verleden tijd van omspelen
Ik omspeelde
Jij/U omspeelde
Hij/Zij/Het omspeelde
Wij omspeelden
Jullie omspeelden
Zij omspeelden
Voltooid deelwoord van omspelen
omspeeld
Tegenwoordig deelwoord van omspelen
omspelend