Omspelen
I. (speelde om, heeft omgespeeld), 1. spelend rondlopen: laat de kinderen nog maar wat in de tuin omspelen; 2. (w. g.) met iets omspelen, op allerlei wijzen spelend met iets bezig zijn; 3. (fig.) zich vlug en luchtig heen en weder bewegen: terwijl de zonnestralen door de toppen der bomen omspeelden; beko...