omdraai,
— m. het omdraaien (w. g.): bij den omdraai van het rijtuig zou er haast een ongeluk zijn gebeurd;
— (Zuidn.) op een omdraai was hij weg, in een oogenblik;
—, (-en), de plaats, waar een weg een draai maakt, waar men een hoek omdraait: aan den omdraai viel het rijtuig omver.