1. Misvallen (viel mis, is misgevallen), (eig.) in het vallen missen, verkeerd vallen; (fig.) het lot niet treffen; niet wel uitvallen; het valt mij mis, ik zie mij in mijne verwachting teleurgesteld;
— (misviel, heeft misvallen), (Zuidn.) niet goed bekomen, van spijs en drank: dat glas bier misvalt mij;
— (gew.) een misval, miskraam hebben;
— (w. g.) niet behagen, mishagen: dit is mij misvallen, dit stond mij niet aan.
2. Misvallen o. misnoegen; onbehaaglijkheid.