Gepubliceerd op 24-02-2020

Treffen

betekenis & definitie

Het begrip treffen heeft 2 verschillende betekenissen:

1. treffen - treffen - (trof, heeft getroffen), raken: hij trof hem op het hoofd ; de kogel trof hem in de borst;
— als door den bliksem getroffen staan, ontsteld, sprakeloos ;
bereiken: het doel treffen;
— (muz.) den juisten toon treffen, aanslaan, zingen ; (ook fig.) op de juiste wijze spreken, zoodat de woorden „inslaan”;
— den zin der woorden treffen, verstaan;
— de schilder heeft u goed getroffen; dit portret is goed getroffen, het gelijkt goed;
— gij hebt het getroffen, geraden ; den goeden weg treffen, inslaan, nemen ;
— ontmoeten: waar kan ik u treffen ?; iem. thuis treffen ;
— dat treft goed, dat komt goed uit;
— als het zoo treft, soms, als het zoo uitkomt;
— dat treft hij, dat is een buitenkansje voor hem ;
— dat treft hij niet, hij is daarmee niet gelukkig;
— wij hebben het met die meid nogal getroffen, zij bevalt ons nogal goed ;
— het ergens slecht treffen, niet naar den zin hebben ;
— overkomen : een zware ramp, een groot onheil heeft ons getroffen;
— aangaan, betreffen : die zinspeling treft u ; dit treft u, dit raakt u, gaat u aan, hierbij hebt gij belang;
— aangaan, doen : een vergelijk, eene goede keuze treffen; de vrede is getroffen, gesloten;
— ontroeren : treffend spreken, zoodat men er door aangedaan, ontroerd wordt; getroffen door zooveel eenvoud en kalme berusting.

2. treffen - treffen - o. gevecht, op groote schaal, doch van geringer omvang dan een veldslag: te Doornik kwam het tot een bloedig treffen;
— schok ; ontmoeting.