Gepubliceerd op 24-02-2020

Lot

betekenis & definitie

Het begrip lot heeft 3 verschillende betekenissen:

1. lot - Lot o. (-en), scheut, twijg, jonge tak deze boom heeft weer nieuw lot gemaakt.

2. lot - Lot o (-en), eene beslissing die alleen van het toeval afhangt, (ook) wat dient om zulk eene beslissing uit te lokken in twijfelachtige zaken beslist het lot; iets door het lot deelen; iem. bij het lot verkiezen; het lot werpen; (w. g.) te lot vallen, te beurt vallen;
— (spr.) het lot valt altijd op Jonas, treft altijd een ongelukkige;
— het lot is geworpen, de zaak is beslist;
— bewijs van aandeel in eene loterij, loterijbriefje; een lot trekken; een lat nemen; een tiende lot in de loterij; mijn lot is met den hoogsten prijs, met een niet uitgekomen;
— het hoogste lot, de hoogste prijs (in de loterij);
— (fig.) dat is een lot uit de loterij, zeer onzeker, zeer wisselvallig;
— hij heeft een lot uit de loterij, het geluk heeft hem bijzonder gediend; inz. hij heeft eene goede vrouw getrouwd; de macht die het leven der menschen enz. beheerscht, lotsbestemming, noodlot; wat zal mijn lot zijn ?; een treurig lot; daarmee was zijn lot voor altijd beslist; iemands lot deelen, hetzelfde als hij ondervinden, in dezelfde levensomstandigheden verkeeren;
— met zijn lot tevreden zijn, met zijn levensomstandigheden;
— iem. aan zijn lot overlaten, zich niet met hem bemoeien, hem laten begaan. LOOTJE, o. (-s), een klein lot (in eene loterij).

3. lot - Lot o. belasting: (alleen in de zegswijze) schot en lot betalen, zijne belasting opbrengen; (fig.) zijn verplichtingen als burger nakomen.