Machteloos bn. bw. (...loozer, -t), krachteloos machteloos zonk hij op den grond;
— zonder macht, waaraan men niets kon doen: daar sta ik geheel machteloos tegenover; ik ben machteloos om u te helpen; machtelooze woede, die zich geen voldoening kan verschaffen.
MACHTELOOSHEID, v.